Eendje te veel
- Vincent van Olphen
- Jan 3
- 2 min read
Updated: Jan 22
Nog voor ik piepend en krakend tot stilstand ben geschoven, kijk ik achterom om de schade te checken. Derailleur heel. Zadel heel. Eendjes heel. Twintig seconden eerder leidde ik deze asfaltschuiver met een reeks onlogische beslissingen geheel vrijwillig in. In de tijd dat ik normaal gesproken een slok uit m’n bidon drink, daalde mijn status af van triomfantelijke polderstoemper naar een bloedende hoop medelijden.
Bewegen durf ik nog niet. Zolang ik stil lig, is er ook niets stuk. En toegegeven, het asfalt is aangenaam warm. Ook eendje nummer zeven duikt nu het veilige gras in. Moedereend zag ik al van ver oversteken. Even het gas eraf, iets links sturen en ze zou ruim voor me langs waggelen. Maar toen schoten uit het niets, één voor één, zeven kleine pluizenbollen wild kwakend de weg op. Niet kijken hè, gewoon blind achter mama aan. Het gele lint leek wel een hinderlaag. De ruimtes tussen staart en kop te krap. M’n snelheid te hoog. Denktijd te kort.
In een reflex rukte ik naar links, maar m’n lichaam ging rechtdoor en vloog over het stuur. Een paar meter verder kwakte ik, met volledig willekeurige choreografie, bruut op de grond. Daar begon de ellende pas echt. Asfalt is net een rasp. Al glijdende bleef er een spoor Vincent achter. Pink, pols en elleboog, schouder, heup en schoen, ze zijn allemaal een laagje dunner. Wanneer de adrenaline zakt, begint overal het bloeden.
Ik had gewoon door kunnen fietsen. Of springen. Misschien zou ik er geen raken. Maar het beeld dat als laatste door mijn hoofd schoot, was onze kitten Puck. Een pikzwart bolletje liefdevol pluis. Nog zachter dan het schapenvel van de Ikea. Precies die onschuld zag ik in de eendjes. Daarom kon ik het risico niet nemen en heb ik mezelf genadeloos geofferd. Eigenlijk ben ik een held. Als iemand het had gezien.


Comments